Onzekerheid was iets wat Alain zijn hele leven al achtervolgde. Hij had nooit geweten waar het vandaan kwam of wanneer het was gestart. In zijn herinneringen was het altijd daar geweest. Een angst niet genoeg te zijn, een angst dat ieder die niet al teleurgesteld was, dat zonder twijfel uiteindelijk zou zijn. Zijn ouders hadden altijd naar hem gekeken alsof hij gebroken was en op den duur ging hij het zelf geloven.
Het was makkelijk om in die gewoonte terug te vallen en ervan uit te gaan dat er niets was wat iemand in hem kon zien. Wat zou er ook zijn? Hij had gehuild, nachtmerries gehad, op de bank gelegen met ongekamd haar, in een pyjama die alles behalve charmant was. Alles wat je niet deed bij iemand waar je indruk op wilde maken. En dan was er nog de hele situatie waar hij de ander nodig had gehad. Pathetic.
Iedereen zag de manier hoe hij naar de ander keek. Het was recentelijk geweest dat hij de realisatie had gehad dat het warme gevoel niet enkel een gevoel van veiligheid was geweest, maar iets gecompliceerds - iets wat hij beter had kunnen verwoorden dan hij dus zojuist had gedaan. Hij was gevallen voor de emo die hij op dag één wel had kunnen wurgen, iets wat Myrddin overigens met liefde had gedaan.
En het was zo duidelijk dat iedereen het door had gehad. Dus, de conclusie was getrokken: als iedereen het zag, dan had Cas het ook gezien. En gezien die het erbij had gelaten, was er geen interesse. Het was een simpele conclusie, waarbij Alain zichzelf eraan herinnerde dat dit zou eindigen zodra Cas terug naar huis ging. En al zou hij door de grond willen zakken het moment dat Cas die woorden hardop zou zeggen, kwam hij er echt wel overheen. Hij moest wel.
Jawel.
Maar hij had het verkeerd gehad.
En dat was rampzalig.
“Oh,” bracht hij verbaasd uit toen de ander nogmaals, zo eloquent als zij beiden waren in het huidige moment, ‘ja’ zei. En opnieuw vond hij zichzelf zonder woorden, absoluut breindood door de chaos van de huidige situatie. Ze konden zo niet doorgaan. Hij had een moment nodig. Dus, besloot hij zijn ogen te sluiten en haalde hij een keer diep adem.
Pas toen hij de adem in een zucht weer liet gaan, openden tweekleurige ogen zich en keek hij de ander aan. Zijn wangen kleurden weer iets donkerder, terwijl een glimlach aan zijn lippen trok. “Ah— Ik was zo bang dat—” begon hij, waarna hij de juiste woorden weer verloor. Het leek erop dat de eloquentie deze dag geheel verloren was aan het element der verrassing.
Er lag een vraag op het puntje van zijn tong, daarheen geduwd door de permanente onzekerheid die deze hele situatie naar dit moment had weten te vormen. Alain deed zijn best om het weg te duwen. In plaats daarvan verdween de glimlach weer en nam hij de hand van de ander nu tussen zijn eigen beide handen.
Waarom?
“Ik— Wil je weten waar ik het met Vi over had?” vroeg hij de ander, zijn stem zacht, maar verstaanbaar. Hij had geen woorden voor dit moment, geen woorden die de complete stupiditeit van de huidige situatie kon verzachten. Maar wat hij wel kon doen, was wat hij al beloofd had. En misschien dat hij daarmee iets meer kon zeggen dan hij had gedaan.